Over hoe we omgaan met de lichamen van dieren langs de weg — en wat dat zegt over onze relatie met het Leven zelf
Ik woon op het platteland. Om me heen: weilanden, bomen, vogels — en ook, zoals overal: wegen. Snelle wegen, die je overal brengen waar je maar heen wilt. En op die wegen… zie ik ze liggen: de hazen , de egels, de katten, de reeën.
Soms net geraakt, soms al een tijdje dood, nog warm.
Wat me telkens opnieuw raakt, is niet alleen hun dood. Maar wat er daarna gebeurt.
Of beter gezegd: wat er niet gebeurt.
Auto’s razen voorbij.
Fietsers kijken weg.
Wandelaars versnellen hun pas.
Alsof dat wat daar ligt,
geen lichaam is.
Geen leven was.
Geen ziel had.
Ik snap het niet, echt niet. We leven in een wereld waarin mensen zonder aarzelen vlees kopen, een dood lichaam opeten, maar de aanblik van een dier op de weg ineens ‘te veel’ vinden, te vies , te pijnlijk, te confronterend.
Maar wat zegt dat? Wat zegt het over onze verbinding met het leven, met de natuur, met de dood? Want ik weet zeker:
als er een mens zou liggen,
zou niemand hem of haar laten liggen.
Waarom dan wél een kat?
Waarom wél een haas?
Iedere keer als ik er één zie liggen stop ik, zonder uitzondering.
Ik haal het dier van de weg.
Leg het zachtjes neer, in het gras.
Ik fluister iets, soms bid ik, soms huil ik, altijd eer ik.
Het gaat mij niet om wat anderen denken.
Het gaat me om respect voor dat lichaam, voor dat leven, voor die ziel.
Ik begrijp dat niet iedereen zich veilig voelt om een dier aan te raken.
Of bang is. Of het niet geleerd heeft.
En dat is oké, geen oordeel.
Maar dit is wél een uitnodiging.
Een herinnering dat zelfs als je niets meer kunt doen voor een levend dier,
je altijd nog iets kunt betekenen voor een overleden dier.
Een klein gebaar, hand op de vacht of een takje bloemen.
Een lichaam aan de kant van de weg, weg van de banden en het lawaai.
Dat is al liefde.
Dat is al zorg.
Dat is al sacred.
Laten we het Leven in al zijn vormen weer gaan eren.
Ook, en juist, wanneer het sterft.
In liefde,
Nadieh